In de holpijpklank zijn minder boventonen aanwezig dan er in het spectrum van een Prestant voorkomen. Indien een pijp aan het open einde wordt afgesloten, daalt zijn toonhoogte tot de helft en verdwijnen de even boventonen uit het spectrum.
De oneven boventonen laten de klank hol klinken. In een Holpijp is het karakteristieke van de klank moeilijker te herkennen dan bij een Prestant. De mensuur laat een grote spreiding toe waarbij de klank zich tussen rond en helder kan bewegen met een grondtoon die meer of minder sterk kan zijn. In dit brede gebied passen veel klanken die de naam Holpijp dragen.
Vooral voor kleine orgels is het verleidelijk om een enge mensuur te kiezen, deze pijpen nemen minder plaats in. De klank wordt bij een engere mensuur wel boventoonrijker maar hier is dat ongewenst en daarom tracht men dit met een hogere opsnede te compenseren. De grondtoon van een enge pijp heeft echter te weinig energie om voldoende draagkracht te ontwikkelen en de verhouding ten opzichte van de boventonen geven de klank geen fraai karakter.
Het beoordelen of een pijp te wijd of te eng is gaat het beste als er voor iedere toonhoogte meerdere pijpen in verschillende diameters beschikbaar zijn. Zo heb ik vier complete holpijpregisters van verschillende mensuren op een intoneerlade verzameld. In de eerste plaats vond ik het belangrijk dat het register over het hele bereik goed in balans is met zichzelf, dus dat er evenwicht is tussen de bas- en de discantpijpen en ook de middenstemmen goed hoorbaar blijven. Indien ik meende dat de klank van een te onderzoeken pijp niet optimaal was, kon ik dat onmiddellijk testen door een pijp van dezelfde toonhoogte uit een andere rij te kiezen.
Bij holpijpen komt geen formant voor. De sterkte van de boventonen is gering en hun aantal beperkt. Het is moeilijker om de invloed van de boventonen op de klank waar te nemen, wat een reden kan zijn voor het accepteren van een grote spreiding in holpijpmensuren. Toch is het belangrijk hier kritisch te zijn omdat kleine verschillen de muzikale functionaliteit van de klank beïnvloeden. Het is niet voldoende een toon op zich te horen, maar de orgelbouwer moet streven naar een verfijnde toon, verfijnd in de afweging van grondtoon en boventonen. Slechts dan zal ook een holpijptoon aan het derde aspect, het klankidioom, voldoen.
Het is heel belangrijk de hoogte van de opsnede niet te hoog te kiezen, het liefste met een lage opsnede beginnen en deze pas bij de intonatie op de gewenste klank te brengen. Teveel grondtoon of te weinig quint(plus terts)klank maakt de toon glansloos. Een getraind intonateur zal kunnen vaststellen dat de marge in mensuurlijnen beperkt is. Belangrijk is ook hoe de toon aanspreekt, de boventonen moeten eerst hoorbaar zijn, zonder dat het als een spuckeffect klinkt. De aanspreektoon moet van het toucher afhankelijk zijn. Een sensibele tractuur maakt dat mogelijk.
Natuurlijk heeft niet iedereen de beschikking over meerdere rijen pijpen van hetzelfde register, maar er is een andere methode. Maak eerst de pijpen rond c1 en ga het register vervolgens van daaruit naar de bas en naar de discant uitbreiden. Voor het indrukken van een toets moet de intnateur zich voorstellen welke klank hij verwacht. Indien de klank een tendens krijgt om van deze klankvoorstelling af te wijken, kan de mensuur van de volgende pijp iets wijder of iets enger worden gekozen om vast te stellen of dat beter met de verwachte klank overeenkomt. Op deze manier heb ik de beste mensuurlijn van verschillende registers vastgesteld.
![]() |
![]() |
![]() |
![]() |
![]() |
![]() |
![]() |
![]() |
![]() |
![]() |
![]() |
![]() |
![]() |
![]() |
![]() |
![]() |
![]() |
![]() |
![]() |
![]() |
![]() |
![]() |